Nachtegaal

Hij wou zo graag een vogeltje

Met twee gebroken vleugels

Een prinsesje om te redden

Z’n handen stevig aan de teugels

Een draak om te verslaan

Uit haar omgeving of ’t verleden

Het maakte hem niet uit

Zolang ze maar heel veel had geleden

Hij kon zijn brede schouders bieden

Om op uit te huilen

Zijn forse lijf zou zo perfect zijn

Om achter te schuilen

En zij zou zijn Belle zijn

Hij haar sterke beest

Graag klein en fijn en tenger

En liefst ook wat bedeesd

Een meisje dat hem nodig heeft

En dagelijks naar erkenning streeft

Een leerling die hem meester noemt

Hem om z’n levenswijsheid roemt

Volgzaam, hulpeloos, aanhankelijk

Hij, minzaam, wijsneuzerig, arrogantelijk

Dan hoeft ie niet meer klein te zijn

Onzeker en verlegen

Hij is de prins op een wit paard

Z’n gebreken zijn verzwegen

De draken weggestopt

Hij is verlost van alle lijden

Zolang zij uit zijn hand eet

Hoeft hij niks meer te bewijzen